De impact van het goederenrecht op vruchtgebruikconstructies
Door de wet van 4 februari 2020 werd het nieuwe Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek ingevoerd. Dit boek heeft betrekking op de bepalingen inzake eigendomsrecht, erfpacht, opstal, gebruiksrechten en zekerheden op goederen. De bepalingen uit het huidige goederenrecht waren niet meer aangepast aan de noden en behoeften van de hedendaagse maatschappij, zodat zich hier een modernisering opdrong. Daarnaast werd er aandacht geschonken aan flexibilisering om een evenwicht te vinden tussen contractsvrijheid en rechtszekerheid. Het nieuwe goederenrecht treedt in werking op 1 september 2021. De bepalingen zijn van toepassing op zakelijke rechten die gevestigd zijn vanaf 1 september 2021, behoudens andersluidende overeenkomst tussen de partijen. In deze bijdragen lichten wij enkele principes met betrekking tot het vruchtgebruik toe.
Samenwerkingsplicht en overleg
De nadruk in het nieuwe goederenrecht ligt op de samenwerking tussen de vruchtgebruiker en de blote eigenaar. In het huidige recht draagt de vruchtgebruiker de kosten voor normale onderhoudswerken, terwijl de grove herstellingen voor de blote eigenaar zijn. Dit principe kan zorgen voor rechtsonzekerheid wanneer een vennootschap vruchtgebruiker is van een onroerend goed (en de bedrijfsleider de blote eigenaar) en de vennootschap grote werken uitvoert aan het onroerend goed. In dit geval rekent de fiscus een voordeel van alle aard aan voor de kostprijs van de werken aan de bedrijfsleider, omdat de vruchtgebruiker volgens het burgerlijk recht niet gehouden is tot bepaalde grove herstellingen. Het nieuwe recht voorziet in een samenwerkingsplicht en overleg tussen de vruchtgebruiker en de blote eigenaar, waarbij de blote eigenaar een proportionele bijdrage kan vragen aan de vruchtgebruiker in verhouding tot de waarde van zijn vruchtgebruik. In het nieuwe goederenrecht wordt er echter gewerkt met een open categorie van grove herstellingen om evoluties in de bouwtechnieken toe te laten (in tegenstelling tot een limitatieve opsomming in het huidige recht). Hierdoor wordt het moeilijker om de twee soorten herstellingen duidelijk af te bakenen, wat kan leiden tot onduidelijkheden.
De duur van het vruchtgebruik
Daarnaast wordt de maximumduur van het vruchtgebruik ten voordele van rechtspersonen verlengd tot 99 jaar. Tevens wordt uitdrukkelijk bepaald dat het vruchtgebruik kan worden verlengd (zonder de maximale duurtijd van 99 jaar te overschrijden). In het huidige recht heerst er onzekerheid over de verlenging van een vruchtgebruik. Dit heeft tot gevolg dat de Vlaamse Belastingdienst bij een verlenging registratiebelasting heft, omdat zij van mening is dat de verlenging beschouwd moet worden als de vestiging van een nieuw zakelijk recht. Nu uitdrukkelijk wordt bepaald dat het vruchtgebruik kan worden verlengd, kan de Vlaamse Belastingdienst op basis van deze redenering in de toekomst geen registratiebelasting meer heffen. Het valt dus af te wachten hoe zij hun standpunt hieromtrent zullen invullen in de toekomst.
Besluit
Het nieuwe goederenrecht brengt een modernisering met zich mee, zodat de bepalingen beter aansluiten bij de principes van onze huidige maatschappij. Deze bepalingen hebben echter niet enkel betrekking op het burgerlijk recht, maar brengen ook fiscale implicaties met zich mee.
Heb je vragen over het nieuw goederenrecht, of over de gevolgen voor reeds bestaande vruchtgebruikconstructies, aarzel dan niet om contact op te nemen met je dossierbeheerder.