Hoe het voordeel van 15% roerende voorheffing behouden op uitgekeerde dividenden?
Op basis van de VVPR-bis regeling kunnen er, onder bepaalde voorwaarden, dividenden worden uitgekeerd aan 15% roerende voorheffing in plaats van aan het algemeen geldende tarief van 30% roerende voorheffing. De voorwaarden:
- de vennootschap die de dividenden uitkeert, wordt aangemerkt als een zogenaamde ‘kleine’ vennootschap in het aanslagjaar waarin de kapitaalinbreng is gedaan
- de dividenden komen voort uit nieuwe aandelen op naam uitgegeven ter gelegenheid van de oprichting van de vennootschap of een verhoging van haar kapitaal
- de aandelen zijn uitgegeven ter vergoeding van een inbreng in geld
- de aandelen zijn uitgegeven ten vroegste vanaf 1 juli 2013
- de aandeelhouder heeft de aandelen op naam ononderbroken in volle eigendom behouden vanaf hun uitgifte
- de dividenden zijn verleend of toegekend uit de winstverdeling voor het derde boekjaar volgend op dat van de verrichte inbreng bij de oprichting van de vennootschap of bij een kapitaalverhoging, of voor volgende boekjaren
- aan de aandelen is geen voorkeursrecht verbonden ten aanzien van de deelname in het kapitaal of in de winst of ten aanzien van de verdeling van het maatschappelijk vermogen
- de onderschreven sommen bij de uitgifte van aandelen moeten volledig volgestort zijn op het ogenblik van de dividenduitkering.
Het is met betrekking tot deze laatste voorwaarde dat een recente wetswijziging ervoor gezorgd heeft dat bepaalde uitgekeerde dividenden vanaf 1 januari 2022 niet langer in aanmerking komen voor deze gunstregeling.
De reden hiervoor is dat, sinds de inwerkingtreding van het nieuw vennootschapsrecht, het kapitaal van alle vennootschapsvormen is afgeschaft, behalve voor de NV. Dit heeft veel vennootschappen ertoe aangezet om een ‘kapitaalvermindering’ door te voeren, niet middels een terugbetaling van sommen, maar door een zogenaamde ‘vrijstelling van volstortingsplicht’.
Het was namelijk een courante praktijk dat aandeelhouders bij de oprichting of een latere kapitaalverhoging zich verbonden tot het storten van een bepaalde som geld, maar deze nog niet volledig volstortten. Het verschil tussen datgene waartoe men zich had verbonden en het werkelijk gestorte gedeelte, vormde het ‘nog niet opgevraagde gedeelte van het kapitaal’. Bij gebrek aan de vereiste van een minimumkapitaal (voor de BV) in het nieuwe vennootschapsrecht, werd dat gedeelte sindsdien vrijgesteld.
Deze vrijstelling van de volstortingsplicht had tot gevolg dat de betreffende aandelen op dat ogenblik volledig volgestort waren, zonder dat de initieel beloofde inbreng effectief werd betaald. Hierdoor voldeden de aandelen aan de voorwaarde van volstorting en kwamen de dividenden in aanmerking voor de gunstregeling. Dit stootte de fiscus tegen het hoofd, met als gevolg dat een wetswijziging in werking is getreden voor dividenden uitgekeerd sinds 1 januari 2022.
Voorts, zal enkel het gunstregime nog van toepassing zijn, indien de initieel beloofde inbreng bij de oprichting of de latere kapitaalverhoging (‘de onderschreven sommen bij de uitgifte van de aandelen’) ook effectief gestort wordt door de aandeelhouder.
Met andere woorden is het gunstregime niet meer van toepassing indien de vennootschap een vrijstelling van volstorting heeft verleend. De nieuwe wet voorziet echter in een overgangsregeling tot 1 januari 2023 voor de vennootschappen die deze vrijstelling van volstorting hebben doorgevoerd. Concreet houdt deze overgangsregeling in dat de inbreng opnieuw op het initiële niveau moet worden gebracht zoals vóór de vrijstelling van volstorting. Dit betekent dat een BV, die een dergelijke vrijstelling van volstorting heeft doorgevoerd, opnieuw naar de notaris zal moeten gaan om haar inbreng te verhogen op het initieel niveau opdat het voordeel van 15% roerende voorheffing kan behouden blijven op de uitgekeerde dividenden.
Meer toelichting nodig? Contacteer dan zeker onze dienst juridisch advies.